Opdracht van Dennis: Beschrijf wat je ervaart als je terugkomt in Zeeland.
Twee keer per maand kom ik terug in Zeeland, de provincie waar ik tot mijn 18de woonde. Vrijwel standaard bezoek ik dan mijn ouders. Aangevuld met bezoekjes aan mijn opa en oma, van de ene kant, mijn oudtante of oma van de andere kant. Eens in de zoveel tijd ook een bezoek aan mijn vertrouwde kapster in Lewedorp. Die valt -net als zoveel dingen uit Zeeland- niet te vervangen hier in het Westen van de Randstad.
Wonend in de grote stad voel ik me nog altijd een Zeeuw. Het eerste half jaar buiten de provincie ging ik vrijwel elk weekend terug. In de zomers ging ik nog naar mijn bijbaantje bij het bouwbedrijf van mijn oom in Lewedorp. Mijn kamertje in Capelle aan den IJssel voelde thuis, maar het echte thuis was in Zeeland.
Ik miste al snel mijn oude klasgenoten als ik terug was bij pa en ma. Vanaf toen ik 16 was gingen we elk weekend stappen in Goes. Tot en met het eindexamenjaar. Op het moment dat we gingen studeren was dat in één klap voorbij. In Capelle wonend ging ik niet zo vaak stappen. Ik concentreerde me op mijn studie en had eigenlijk geen ruimte om wekelijks, laat staan dagelijks, tot laat in een studentenkroeg door te zakken. Terugkomen in Zeeland vond ik wel fijn, maar er was iets veranderd.
De afstand tussen mij en de provincie is door de jaren heen gestaag gegroeid. Het stappen van vroeger bestaat niet meer. Op de Grote Markt in Goes zijn verschillende van ‘onze’ vaste cafés gesloten. Ik herken nog wel mensen op straat, maar ik merk dat de Zeeuwen mij minder beginnen te herkennen. Het voelt alsof ik steeds meer iemand van buitenaf ben, die komt aanwaaien wanneer het mij uitkomt. Soms maakt me dat emotioneel in de auto onderweg. Zodra ik het Zuid Hollandse verlaat en over de dam het Zeeuwse grauwe land met bomenrijen op dijken in de verte binnenrijd, komen als vanzelf herinneringen naar boven.
De dingen die ik gedaan heb, toen ik tiener was en dacht dat ik ‘er al wel was’. Het dorp van een jongen waar ik kort maar hevig verliefd op was. De teleurstelling van hij niet op mij. Het net-niet-abstracte kunstwerk langs de nieuwbouwwijk van Heinkenszand dat ik oerlelijk vond en nog vind. Het viaduct waar ik altijd over heen fietste naar school. De liedjes die ik op mijn mp3-speler luisterde als ik alleen fietste omdat ik de eerste twee uur vrij had. De vrienden en familie die gewoon in de buurt wonen. Waar je langs kunt fietsen en naar kunt zwaaien zonder van alles te plannen en er over na te moeten denken. De Jumbo in Heinkenszand die op het laatste moment een Emté werd en jaren later alsnog een Jumbo. De fles wijn die de minderjarige ik door een 16-jarige mede-scout liet kopen bij die Emté. De plek tussen de dijken waar ik met mijn beste vriendin stiekem uit de fles wijn gedronken had. De kauwgom die we daarna namen om te voorkomen dat onze ouders het zouden ruiken. De spoorlijn door onze polder die er niet meer is. De Zeeuwse hoeves die niet zo zijn ondergesneeuwd door bebouwingen zoals bij de Hollandse. De sloten waar weinig water in zit en dat ik dat als kind jammer vond. In deze sloten kon je niet met een bootje rondvaren, je kon er ook niet in zwemmen. In (school)boeken waarin kinderen in de sloot speelden ging het blijkbaar altijd over Hollandse sloten want die staan altijd tot het randje vol. Het leven buiten het dorp. De ruimte die je eigenlijk kan hebben. Dat herinnert me ook aan hoe absurd het eigenlijk is om met zoveel mensen op een kluitje te leven in de Randstad.
Het is niet dat de Randstad zo afschuwelijk is en dat ik terug wil. Ik wil ook niet krampachtig vasthouden aan iets dat er eigenlijk niet meer is. Het Zeeland waarin ik ben opgegroeid bestaat niet meer. Dennis woont niet meer in de Julianastraat, Hanneke woont niet meer op de boerderij schuin achter mij. Gelukkig heb ik er nog zat familie en vrienden waar ik terecht kan. En is carnaval in Lewedorp toch nog gezellig is, ondanks dat ik de meeste mensen daar alleen dan spreek. Er is nog een soort achterdeur naar mijn Zeeuwse tijd waar ik af en toe dankbaar gebruik van kan maken. Die ga ik uiteraard in stand houden.
Hier in Leidschendam woon ik gelukkig. Ik heb op mijn studie nieuwe vrienden opgedaan die ook meer in deze hoek van het land wonen. De baan die ik hier heb is top. De Haagse binnenstad waar ik vlakbij woon heeft vanalles leuks te bieden. De metro en de tram, die gewoon altijd rijden als je hem nodig hebt. Mijn schoonfamilie hier in de buurt. En, het is extreem toevallig, mijn broer die vanwege zijn werk ook in Leidschendam is gaan wonen. Dus toch nog directe familie om de hoek! Zo zijn er hier om me heen steeds meer dingen die mij ook een bepaalde zekerheid geven die ik ken uit de tijd van dat ik in Zeeland woonde. Het is een soort houvast die je ineens mist als je hem niet meer hebt. Het zit in kleine dingen, die je misschien altijd wel hebt als je verhuist.
Inmiddels is hier alles net zo ‘normaal’ geworden als vroeger in Zeeland. Anders is dat ik niet iedereen in de buurt ken en niet iedereen mij kent. Vrienden die je in de Randstad maakt zijn minder onvoorwaardelijk dan in Zeeland. De waarde van zo’n vriendschap is wat losser. Je hebt hier meer kennissen dan echte vrienden. De anonimiteit van hier is soms prettig en er is altijd wel wat te doen. Misschien ga ik ooit terug naar Zeeland, de deur is niet gesloten. Hij staat, net als de dam die Holland en Zeeland verbindt, altijd op een kier.
Bas Buise – mei 2020
heel erg herkenbaar, echt mooi geschreven! Auw
LikeLike
Mooi geschreven Bas!!
LikeLike