Opdracht van Bas: schrijf een kort verhaal over je favoriete kleur.
Zaterdagochtend. Ik word wakker. ‘Prima geslapen’, concludeer ik. Gedroomd heb ik niet, althans dat denk ik. Wellicht wel, al heb ik het dan niet mogen onthouden. De dekens, kussen en matras liggen nog iets te lekker dus besluit ik nog maar even te blijven liggen. Mijn huidige staat is snel te categoriseren als ‘klaarwakker’ en ik staar naar het plafond. Het plafond is wit. Wit van het soort ‘dodelijk saai’. Er valt in de korrelige structuur niets terug te vinden. Normaal zie je nog wel eens een konijn, een auto of een afgebroken hakbijl in het de muren terug maar helaas, mijn fantasie laat me vandaag in de steek.
Gefrustreerd om het fantasieloze uitzicht gooi ik de witte lakens van mij af, loop naar de badkamer waar de kleur wit mij een tweede keer emotieloos verblindt. Ik pak mijn witte tandenborstel, smeer er witte tandpasta op en hoop al poetsend dat mijn tanden ooit een kleur krijgen die te omschrijven valt als ‘iets meer wit dan dat ze nu zijn’.
Ik verlaat na de verplichte verzorging van mezelf de witte badkamer en besluit dat ik me stierlijk verveel. De agenda? Leeg. Mijn maag? Leeg. Mijn koelkast die de lege maag moet bestrijden? Leeg. Mijn zin om naar de supermarkt te lopen? Vrijwel niet aanwezig. Ik duik in mijn voorraadkast en vind gelukkig nog een troosteloos ontbijt. Wit brood en witte chocopasta. Een glas melk erbij en het kleurloze ontbijt is daar. “Ga je nog wat doen?”, vraagt mijn gedachtengang aan zichzelf. Die ‘zichzelf’ haalt zijn schouders op. “Misschien een rondje lopen. Kijken of het rondje dat ik al honderden keren heb gelopen verrassingen biedt.” Ik eet mijn droge, niet bevredigende ontbijt op, trek mijn witte schoenen aan, trek de deur open. Grijs. Buiten is het grijs. Het wolkendek kijkt neerbuigend naar mijn gemoedstoestand. Een lullig briesje waar je net niets aan hebt maakt het er ook niet beter op. “Ga dan godverdomme eens een keer echt je best doen, wind!” denk ik “Dan kan je nog eens lachen.”
Het rondje lopen doet mijn verveelde hoofd ook niet veel goeds. De losliggende steen op de hoek van de snackbar is nog steeds niet aangepakt, dat blaffende stukje haarbal van de buren is jammerlijk genoeg nog steeds niet opgevreten door een dier wat je wel écht een hond kan noemen en de meeste grijze, betonnen gebouwen staan nog steeds een beetje te staan, de saaie blokken ellende.
Als ik op het punt kom dat ik mezelf vervelend ga vinden en mijn klagende kop beu ben zoek ik een manier om de kleurloze dag te doorbreken. Normaal zou ik naar mijn gelukkige plek gaan, een grote plas bij Heinkenszand. Maar mijn fiets is stuk, de benzine in mijn auto is niet meer aanwezig en dus dat gaat hem niet worden. Dan maar mijn laatste redmiddel gebruiken. De green screen. In mijn hoofd zit een green screen. Je weet wel, zo’n ding die ze altijd in films gebruiken en bij het weerbericht zodat de weervrouw die per ongeluk een groene jurk aan heeft opeens een dikke man met superdiabetes op zich geprojecteerd krijgt. Lachen man.
Afijn, die green screen in mijn hoofd. Ik kan er op projecteren wat ik zelf wil. Mijn – al zeg ik het zelf – vrij grote fantasie is sterk genoeg om in 3D de hele grote plas bij Heinkenszand projecteren op dat groene scherm in mijn hoofd. Ik kom thuis, trek mijn witte schoenen uit, vervloek het plafond dat nog steeds wit is en even troosteloos als vanochtend en ga op de bank liggen met mijn ogen dicht.
Met mijn ogen dicht zie ik niets. Alles is zwart en ik sta in een lege eindeloze ruimte. Ik zet een green screen achter mezelf, voor mezelf, boven mezelf en onder mijzelf. De donkere ruimte ademt de kleur groen. Ik word al wat rustiger, groen was altijd al mijn favoriete kleur. Nu zet ik mijn hersens echt aan het werk. Ik commandeer ze om de lege, groene ruimte in mijn hoofd te vullen met het beeld van de plas bij Heinkenszand en ik zie Stelleplas voor mijn ogen verschijnen. De honderden bomen, steigers, eenden, Duitse toeristen en zelfs mijn oude hond Roxy verschijnen. “Roxy!”, roep ik en het zwarte beest komt al kwispelend met een veel te grote tak (van komische proporties) in zijn bek aanrennen. Omdat ik Roxy al zo lang niet meer heb kunnen aaien kunnen mijn hersenen het niet meer helemaal verzinnen hoe dat zat. Ik kan het groene gras nog wel ruiken, de lucht van de bomen ook en zelfs het duivenkot op de hoek wordt gegenereerd. Ik besluit het rondje rond de imaginaire plas te lopen, de imaginaire Roxy aan mijn zijde, het neppe schelpenpad onder mijn geprojecteerde schoenen. Na twintig minuten ben ik uitgelopen. Het voelt goed om mijn oude rondje weer even te lopen. De tijd staat hier stil. Ik merk dat ik niet meer gefrustreerd ben en rustiger word. Ik aai de neppe Roxy over zijn kop en stop met projecteren. De ruimte in mijn hoofd wordt weer leeg, op de green screens na. “Tot de volgende”, denk ik en ik lig weer op de bank. Ik staar naar het plafond en zie in het korrelige stukje muur een konijn, een boom en iets wat lijkt op een hond. De dag is goed.
Dennis de Waard – juni 2020